Afgelopen week had ik een studiedag van mijn werk. De eerste na de vakantie. De dag dat ik alle collega’s weer zie maar er ook altijd meteen veel en hard gewerkt moet worden om alles klaar te hebben voor de start van het onderwijs. Doordat mijn collega’s allemaal enorm bevlogen zijn én er altijd nog losse eindjes zijn van voor de zomervakantie zit het bijkletsen er niet echt in en gaan we meteen hard aan het werk.
Het was een super boeiende ochtend met een bijna filosofische lezing over ons toekomstperspectief. Daar hou ik van. Stilstaan en met lekker veel theoretische onderbouwing reflecteren. Daarna gingen we aan de slag. En opeens was ie daar. Mijn irritatie. Binnen één minuut ging zat die van 0 op 100.
Ik wilde graag aan de slag. Met dat wat het allerbelangrijkste was om te regelen. Maar de collega’s met wie ik dat moest regelen gingen aan de slag met dat wat zij het allerbelangrijkste vonden om te regelen. En dat was wat anders dan wat ik wilde.
Wat is dat toch? Ik weet dat het altijd goed komt. En toch ben ik geïrriteerd. En ook nog van niks naar enorm geïrriteerd echt binnen een minuut. Het helpt niks. Het werk gaat niet sneller. Eerder langzamer. Ik heb er last van. Ik denk mijn collega’s ook. Waarom gebeurt het dan? Ik wil niet zo reageren. Ik vind het oprecht zonde van mijn eigen energie.
Irritatie zorgt voor onbalans in je lichaam. Door de aanmaak van meer adrenaline gaat je hartslag omhoog, je ademhaling wordt sneller en voel je je opgewonden. Meteen gaat het lichaam cortisol aanmaken om deze onbalans te herstellen. Ik weet het. Ik kan het allemaal bedenken. Ik ben degene die zich in deze positie manoeuvreert. Het ebde wel weg en natuurlijk kwam het goed. Doodmoe kwam ik thuis.